Categorie: HPB
Cysteuze laesies van het pancreas: hoe accuraat is de preoperatieve diagnose?
J.J.H.T. Nijhuis1, J.M. Klaase2, 3, M.S.L. Liem2
1Universitair Medisch Centrum Groningen, GRONINGEN, Chirurgie
2Medisch Spectrum Twente - Lokatie Enschede, ENSCHEDE, Chirurgie
3Universitair Medisch Centrum Groningen, GRONINGEN, Hepatobiliaire Chirurgie en Levertransplantatie
Introductie
Bij veel cysteuze laesies van het pancreas is een resectie niet vereist. Om overbehandeling en daarmee gepaard gaande morbiditeit te voorkomen is het belangrijk om onderscheid te maken tussen benigne en (pre)maligne cystes. Deze studie evalueert de preoperatieve diagnose van alle gereseceerde cysteuze laesies van het pancreas in 2 HPB-centra.
Methode
In deze multicenter studie zijn alle opeenvolgende patiënten met een preoperatieve of postoperatieve diagnose voor een cysteuze laesie van het pancreas geanalyseerd, die een resectie ondergingen tussen 2013 en 2019. Hiervoor werd gebruik gemaakt van de Dutch Pancreatic Cancer Audit (DPCA) en het ziekenhuis EPD.
Alle preoperatieve diagnoses werden vastgesteld in een multidisciplinair HPB overleg aan de hand van patiëntkarakteristieken, gestandaardiseerde preoperatieve onderzoeken, alle preoperatieve beeldvorming (minimaal CT of MRI pancreas) en waar beschikbaar endo-echografie met of zonder cytologisch, danwel histologisch onderzoek. Het postoperatieve pathologisch onderzoek gold als gouden standaard.
Resultaten
In totaal werden 144 patiënten geïncludeerd. De preoperatief gestelde diagnose was IPMN(45,1%), MCN(2,1%), SCN(2,1%), adenocarcinoom (16%), NET(3,5%), SPN(2,8%) en ‘anders’ (28,5%). Resectie vond plaats vanwege (pre)maligne verdenking, klachten en afmeting van cyste.
De preoperatieve diagnose bleek bij 57(37,8%) patiënten correct. In de preoperatieve diagnostiek werd SCN gemist in 23/24(95,8%) patiënten. Resectie vond plaats vanwege verdenking op een (pre)maligne aandoening, afmeting cyste of klachten. MCN werd in 11/12(91,7%) en IPMN in 23/64(35,9%) patiënten gemist.
De preoperatieve diagnoses waren diffuus verdeeld over de postoperatieve diagnoses (figuur 1).
In totaal ondergingen 69(47,9%) patiënten een onterechte resectie op basis van de pathologie (tabel 1).
Conclusie
De preoperatieve diagnose IPMN wordt juist gesteld in 64% van de gevallen. Op basis van de huidige diagnostiek worden cysteuze laesies in de helft van de gevallen “onnodig” geopereerd. Preoperatieve diagnostiek dient te worden gestandaardiseerd en geoptimaliseerd om onnodige chirurgie te voorkomen.
Figuur 1. Opbouw preoperatieve diagnoses naar uiteindelijk gevonden postoperatieve pathologische diagnose
Tabel 1. Aantal (N) onterecht uitgevoerde resecties